De communicatie van de verschillende soorten Arachnea parapluviosis is al even fascinerend als andere facetten van hun bestaan. Anders dan de mens die zich in eerste instantie begrijpelijk maakt door middel van vocalisatie, communiceren parapluspinnen via fecalisatie en verloopt de communicatie dus niet oraal maar anaal. Dit mag de menselijke soort hoogst lachwekkend in de oren klinken, maar zij die hun beperkte menselijke geest openstellen, daagt het al snel dat de parapluspinnentaal net daardoor veel rijker is en anders dan de menselijke taal niet alleen inspeelt op het audititeve maar ook op alle andere zintuigen.
Weliswaar zijn fecalisatie primair een visuele vorm van communicatie, maar er is voldoende evidentie om aan te nemen dat voor de aanwezige soortgenoten symfonisch geordende spinnenprotjes ook betekenis dragen. En niet alleen het gehoor, ook reuk– en smaakzin kunnen aangesproken worden. Zelfs wanneer de eerste stomende walmen verdwenen zijn en wanneer voor fijnproevers met een verworven smaak het zwavelgehalte al te overwegend zou zijn, dan blijft de textuur en de driedimensionaliteit van de vorm voor de tast een rijke bron van informatie.
De Steen van Rosetta ontcijferen mag een mijlpaal in de geschiedenis heten, het valt in het niets bij het cryptoanalytisch meesterstuk om de betekenis van de fecalisaties te achterhalen. De linguïstische variant van reverse engineering toont wonderlijk genoeg echter aan dat de basis van de fecalisatie het Latijnse schrift zou zijn. Dat is dan weer bevestigend voor de hypothese dat Arachnea parapluviosis een menselijke creatie zou zijn die haar schepper’s hand ontgroeid zou zijn. Slagen mensen er nog niet in een volledig logografische taal te begrijpen, een taal bestaande uit niets anders dan phrasogrammen is voor hun beperkte hersencapaciteit schier onmogelijk te begrijpen. Waar het schijnbaar onooglijke parapluspinnenbrein geen enkele moeite mee heeft, vraagt het een menselijke vertaler al uren, zoniet dagen werk om slechts één eenvoudige spinnenzinssnede te begrijpen.
De heer von Leverkühn beweert zelfs een tekst vertaald te hebben dat een experiment beschrijft door Arachnea parapluviosis uitgevoerd. Een excrementale variant van een dubbelblinde spiegeltest toont onomstotelijk aan dat mensen de eigen fecale productie niet herkennen en dus duidelijk niet over zelfbewustzijn beschikken. En hoewel er aanwijzingen zijn dat zij onderscheid kunnen maken tussen verschillende soortgenoten, wijzen andere dubbelblinde tests uit -althans volgens deze tekst- dat mensen olfactorisch inept zijn om elkander te herkennen.
De menselijke soort gaat er geregeld prat op dat zij de enige soort is die zich met constant evolutionair doelmatig gedraagt. De mensheid heeft bijvoorbeeld l’art pour l’art voortgebracht, hoewel sommige snaakse evolutionair psychologen durven beweren dat dit toch ook in de eerste plaats een vorm van seksuele selectie is.
Groot was dan ook de ontsteltenis in de artistieke wereld toen bleek dat ook Arachnea parapluviosis kunstzinnige artefacten voortbrengt die op het eerste zicht weinig van doen hebben met overleven of voortplanten. Met elektronenmicroscopische scans is onomstotelijk aangetoond dat sommige uitwerpselen van de parapluspin niet zuiver communicatief bedoeld zijn, maar dat zij schijnbaar betekenisloze, driedimensionale meesterwerkjes van poëzie zijn. Ze zijn samengesteld uit schijnbaar onsamenhangende logogramfragmenten die op esthetische wijze met elkaar gecombineerd worden. Wat vooral verbazingwekkend is, is de aandacht voor details op zo’n kleine schaal. Het vraagt een meesterschap over de anale sluitspieren waar de menselijke handbeheersing schril tegenover afsteekt. Het toont alleszins de noodzaak aan de delicate anatomie van deze spieren verder te onderzoeken.
Net zoals de psychoanalyse grote moeite heeft met de vermannelijking van een in de westerse wereld bij uitstek vrouwelijk symbool, de spin, zo gruwt zij ook van de fecalisatie. De psychoanalyse is immers een humanisme, een ideologie die ervan uitgaat dat homo sapiens het hoogste, het intelligentste en nog enorm veel andere ‘-stes’ levende wezen op deze planeet is. Deze aanname is psychoanalytisch niet langer te rechtvaardigen, daar de anale fase nu eenmaal gezien wordt als een hogere trap in de ontwikkeling. Deze vaststelling treft elke menselijke psychoanalyticus met existentiële precisie vol in de borst, maar daar blijft het niet bij. Dit inzicht is immers vernietigend voor de anthropocentrische visie op taal en kan niet anders gezien worden dan als een Copernicaanse omwenteling in de linguïstiek.